De roots van deze tak van deze familie Knol liggen in Wanneperveen.  

Dit dorp ligt ongeveer 10 kilometer ten westen van Meppel halverwege Meppel en Giethoorn. De naam Wanneperveen wordt in 1284 voor het eerst genoemd in officiële papieren. Het dorp vierde dan ook in 1984 zijn 700-jarig bestaan. De naam Wanneperveen verwijst naar enerzijds het veen, anderzijds naar een klein riviertje dat vroeger ter plaatse van het dorp liep: wan betekent weinig en epe of apa betekent water. Wanneperveen is een typisch voorbeeld van een lintdorp. Dat komt doordat het vroeger gelegen was op een hoogveengebied, dat op systematische wijze is ontgonnen vanuit het Meppelerdiep. Het dorp lag oorspronkelijk verder naar het westen, maar omdat het land door de ontginning te nat werd, verschoof het dorp na de 15e eeuw naar het oosten. Er werd toen ook een nieuwe kerk gebouwd. Deze protestantse kerk is sinds 1502 in gebruik. De uit ongeveer 1400 daterende voorganger lag op een plek die nu in de Belterwijde ligt. Door de turfontginning en de turfverkoop aan Holland was Wanneperveen in de 16e en 17e eeuw relatief welvarend. Op een gegeven moment was verdere turfontginning niet mogelijk, en de bevolking is toen gaan leven van agrarische activiteiten en eendenvangst, wat leidde tot armoede in de 18e eeuw.


Protestantse kerk Wanneperveen omstreeks 1920

DE VOLKSTELLING VAN 1748
In 1748 werd een volkstelling gehouden. Omdat de belastingen in het vervolg zouden worden geheven per huishouden en per persoon, werd van 8 tot 30 augustus een volkstelling gehouden.
Tijdens de volkstelling heeft Harmen Jacobs (II) de naam Knol aangenomen.
In 1748 zijn in opdracht van het gewestelijke bestuur alle inwoners van Overijssel geregistreerd. Deze registratie wordt  nu vaak aangeduid met de naam volkstelling. Per huisgezin werden de namen van het gezinshoofd (meestal de man), de vrouw, kinderen boven de 10 jaar, kinderen onder de 10 jaar, inwonende knechten, dienstboden en kostgangers genoteerd.

Huisgezin

Harmen Jacobs Knol en huisvrouw Kunnigje Klaver.

kinderen boven 10 jaar  

Jacob, Jentje.

kinderen beneden 10 jaar

Idegje, Jantje.

knechten en meiden

---.

inwonenden en kostgangers

---.

 plaats

Schoutambt Wanneperveen, Sandbeld

De aanleiding om de volkstelling te houden, was voornamelijk gelegen in het feit, dat men probeerde een vervanging te vinden voor de eerder afgeschafte enkele provinciale belastingen. Sinds enige jaren werden de diverse belastingen verpacht en bij het innen door de pachters traden nog al eens onregelmatigheden op. Dit had voornamelijk betrekking op de belastingen op het "vertier". Mede onder druk van de in 1748 heersende oorlogs-toestanden leidde de inning van belastingen door de pachters tot rellen. In juni van dat jaar begonnen de onregelmatigheden te Deventer, gevolgd door opstootjes in het kwartier van Vollenhove. De volksoplopen concentreerden zich met name in Oldemarkt en Steenwijk, waar militairen werden ingezet om de orde te handhaven. Maar ook de bevolking te Vollenhove, Staphorst en Rouveen liet zich niet onbetuigd. Op verzoek van de Staten van Overijssel werd de stadhouder, prins Willem IV, in deze kwestie gemengd, die aanraadde de verpachte belastingen af te schaffen en uit te zien naar nieuwe wegen om belastingen te heffen. 
Daartoe sloot hij bij zijn brief uit 's- Gravenhage van 11 juli 1748 in het rapport, dat uitgebracht was aan de Staten van Holland en West-Friesland om aldaar op een nieuwe manier belastingen te heffen en te innen. Al op de 13e juli vaardigden de Overijsselse Staten een plakkaat uit, waarbij "de verpagting der gemene middelen en gebrande wateren en de tabak, alsmede nog van het hooftgelt en dienstbodengelt" werden afgeschaft. Naarstig werd nu gezocht naar een vervanging van de belastingen, waarmee de statenvergadering hun gedupeerden belastte, aangezien het zomerreces voor de deur stond. 
Deze besloten op 26 juni 1748 dat daarover weliswaar een aparte vergadering van Ridderschap en Steden zou worden bijeengeroepen en op de voorhand vonden zij, dat er "beëdighde lijsten werden geformeerd van het getal der inwoonderen deser provincie, soowel in de steden als ten plattelande". En in hun vergadering van 29 juli 1748 besloten zij:


goedgevonden de schouten en righteren ten plattelande, mitsgaders de burgermeesteren van de kleine steden, mits desen aen te schrijven en te ordonneren om ten spoedighsten te treden tot het formeren van exacte registers van de ingesetenen onder hunne bijsondere schout- en righterampten, mitsgaders in de kleine steden wonende. Distinguerende vader boerschap afsonderlijk, de bijsondere quartieren ofte straten in de kleine steden, en op deselve registers stellende ieder huisgesin afsonderlijk met designatie van de man, vrouw en de kinderen met derselver namen en bijvoeging en onderscheyding van diegeene die boven de tien jaren en die onder de tien jaeren out zijn. En dan nogh van de dienstboden in ieder huisgesin zijnde en van de vrije persoonen die bij deselve in kost zijn of andersins inwoonen. Daartoe niet alleen gebruykende de gesworen volmagten, rotmeesters ofte setteren van ieder buurschap, nevens de onderscholtus, mar ook daarvan selfs soo veel doenlijk kennis nemende, sulx dat uit eygen bevindinge weeten deselve registers nae waarheyd en nae behoren te zijn geformeerd en daarvan geen huisen oft personen te zijn afgelaten. En sulx op den eed bij deselve schouten, richteren ofte burgermeesteren bij het aenvaarden hunner bedieningen aen de lande gedaen. Wordende alle gesworens volmagten, rotmeesters ofte setteren en gerigtsdienaren die tot het formeren van deselve registers sullen worden geployeerd wel ernstigh gewaarschout daarinne met alle omsightigheyd en opreghtigheyd te werk te gaen en dat deselve registers met eede sullen moeten sterken. Wordende deselve teffens geordonneerd om de bijsondere ingesetenen, die op deselve registers sullen werden gesteld bij het opschrijven te verstaen te geven en te waarschouwen, dat diegeene die onderstaen sullen eenige personen van haar huisgesin, hetzij kinderen, groot of klein, dienstboden of die bij haer inwonen, agter te houden of te verswijgen, verbeuren sullen een boete van ses gulden van yder persoon die alse verdonkert of verswegen sullen hebben. 
Dat deselve registers op voorgemelde wijse geperfecteerd en door de gesworens, rotmeesters, setteren ofte vomagten, nevens de schouten en rigteren ten plattelande en door de burgermeesteren in de kleine steden ondertekent zijnde, sullen worden ingesonden aen dese tafel voor off op den een en dertighsten august aenstaende".


Aan dit besluit werd allerwegen gevolg gegeven. In de periode van 8 tot 30 augustus werden de namen van de huisgezinnen opgeschreven. Er werden toen aangetroffen in het Land van Vollenhove 13.572 personen, waarvan 3.198 kinderen onder de tien jaren. Het volksrijkst was het schoutambt Wanneperveen met de fortresse Zwartsluis. In heel Overijssel werden 122.434 personen aangetroffen.

De bedoeling van de volkstelling van 1748 was om te komen tot een personele quotisatie; maar het is er niet van gekomen. Al op 14 november 1748 besloot de Ridderschap van Overijssel toestemming te geven tot het weer invoeren van de middelen of belastingen op brandewijn, gebrande wateren, wijnen, bieren en tabak. Daarin op 19, 23 en 30 november gevolgd door de steden Deventer, Kampen en Zwolle. En in januari 1749 besloten de Staten van Overijssel - nadat ieder gevaar voor nieuwe onlusten was geweken - om de diverse belastingen weer te verpachten. Zij het, dat het toezicht op de inning door de pachters verscherpt zou worden, waardoor fraude vermeden zou kunnen worden. Ten slotte besloten Ridderschap en steden in april en november 1749 over te gaan in het heffen van 100.000 gulden bij wijze van een personele quotisatie, tot vergoeding van het gemis van de afgeschaft zijnde belastingen. Hiervoor werd op 6 december 1749 een reglement vastgesteld onder de naam "Familie hoofdgeld".

DE NAAM WANNEPERVEEN
Wanneperveen was tot in de 13e eeuw een vrijwel onbewoond hoogveen-gebied, bestaande uit veen, mosveen en langs het Meppelerdiep aan de zuidzijde zeggeveen. In dit gebied komen enkele zandopduikingen (o.a. bij Belt-Schutsloot) voor. Tussen de Veneweg en het Meppelerdiep stroomde van oost naar west door het veengebied een riviertje, genaamd de Wanepe of Wennepe. Wanepe is een oude naam, samengesteld uit de woorden apa of epe (= water) en wan (= weinig). Dit wijst erop dat het een klein riviertje geweest moet zijn (Bruinenberg 1959). Ook wordt er gezegd dat Wanepe betekent: "slecht water" of "slechte beek". Maar Wanepe of Wennepe was niet alleen een land van water maar ook van veen, waardoor later de langere naam Wanneperveen is ontstaan.

 

VEENONTGINNINGEN
Wanneperveen was aanvankelijk ingedeeld in slagen of wijken, wat zijn oorsprong vindt in het gezamenlijk optrekken van de aanvankelijke bewoners bij de ontginning. Wanneperveen is ontgonnen vanuit het Meppelerdiep, dat oorspronkelijk "Sethe" heette. Van hieruit is men het gebied door middel van opstrekkende verkaveling naar het noorden toe gaan ontginnen. In de archieven van het klooster Dickninge is al sprake van deze "slagen". De slagen waren elk weer verdeeld in hoeven met een aantal rechthebbenden. De slagen vormden de basis van het plaatselijke bestuur; uit en door elke slag werd een viertal personen gekozen die gezamenlijk het college van zestienen vormden, dat het huishoudelijk bestuur en de ontvangst der belastingen verzorgde in het betrokken kerkdorp. Door de met de ontginning gepaard gaande ontwatering trad er bodemdaling op, waardoor het land te nat werd voor het gebruik als akkerland. Men ging dan over tot het ontginnen van nieuwe gronden verder bij de hoeve vandaan.


Wanneperveen is als nederzetting steeds opgeschoven van het zuidelijke deel van de huidige Belterwijde (rond 1340) naar de Veneweg (rond 1400) bij de huidige Beulakerwijde. Het westelijke deel van Wanneperveen is later (16e eeuw) verdwenen, omdat het gebied te nat werd. Het ontginnen van nieuwe gronden was niet mogelijk, omdat men dan in het gebied van Beulake en Giethoorn zou komen. De kern van het dorp schoof daardoor naar het oosten op, waar in 1502 de huidige kerk werd gebouwd. Het oostelijk deel van Wanneperveen was minder nat, omdat het zand hier dichter aan de oppervlakte lag, waardoor de bodemdaling geringer was (dunnere veenlaag). Ook kwam de vervening, die in het westen sterk tot de daling van de bodem had bijgedragen, in het oosten later op gang. De afgraving van veen voor de winning van turf (droge vervening) begon in het dorpsgebied van Wanneperveen in de 15e eeuw en zette zich in de 16e en 17e eeuw voort. De turf werd voor een groot deel naar andere delen van Nederland (in het bijzonder Holland) geëxporteerd. Het gevolg was dat dit gebied een relatief welvarende tijd doormaakte.

In de tweede helft van de 16e eeuw kwam er een eind aan de droge vervening en ging men over tot het baggeren van turf (natte vervening). Omstreeks 1750 bereikte deze vorm van vervening in Wanneperveen zijn hoogtepunt. Van 1749 tot 1759 werden jaarlijks meer dan 70.000 roeden turf vergraven (1 roede is ongeveer 1000 turven). Hierna nam de produktie af en in 1779 was deze gedaald tot 30.000 roeden. In 1806 was in Wanneperveen 3361 ha land, of 75% van de oppervlakte van de gemeente verveent. Slechts 499 ha veenland was nog niet verveend.

De gehele 19e eeuw ging de vervening in Wanneperveen nog door. Door het opraken van het veen trad er verval in. Dit proces voltrok zich vooral na de watersnoden van 1775/1776, toen de Wijden ontstonden in dit kwetsbare verveende land. De mensen trokken weg, o.a. naar Friesland (rondom Heerenveen). Het dorp Beulake verdween.

 

Aan het einde van de 19e eeuw stelde de turfgraverij als bestaansmiddel weinig meer voor, terwijl het agrarische bedrijf weer belangrijker werd. In de veengebieden werd naast het kleinweidebedrijf, aan rietcultuur, eendenvangst en visserij gedaan.

 
    
© 2004 De Oerknol